| | Geoïde | | Oefening 1: Hoogte zeeniveau
Warm water bevat meer warmte per kilogram dan koud water. Warm water heeft ook een kleinere dichtheid dan koud water. Dat betekent dat een kolom warm water langer is dan een kolom koud water (dit is een voorbeeld van thermische uitzetting). Daarom zijn de zeeniveaus in gebieden met warm water hoger dan de zeeniveaus in gebieden met koud water. Tussen 1993 en 2008 werd een verhoging van het zeeniveau waargenomen van gemiddeld 3 mm/jaar. Die verhoging was echter niet overal gelijk. In sommige gebieden was het niveau veel sterker dan gemiddeld gestegen, en in andere gebieden juist veel minder sterk. Het zeeniveau wordt gemeten via de zogenaamde altimetrie of hoogtemeting, waarbij gebruik wordt gemaakt van satellietbeelden. Een altimeter is een actieve radarsensor. Hij werkt in het microgolfgebied van het elektromagnetische spectrum. Dit type sensor stoot regelmatige pulsen uit en registreert de vertraging, de omvang en de vorm van elk signaal dat na weerkaatsing vanaf het oppervlak terugkeert.
Als de hoogte van de satelliet (H) bekend is ten opzichte van een referentieniveau (meestal een standaard regelmatig ellipsvormig oppervlak), wordt de hoogte van de zee boven het referentieniveau, (h), bepaald door de afstand (R) die door de altimeter is gemeten ervan af te trekken: h=H-R. De oppervlaktetopografie (h) varieert met tijd en plaats. Dat komt deels door fysieke factoren, zoals de verdeling van de zwaartekracht over de aarde, die wordt weergegeven als een geoïde (hgeoïde). Een geoïde is een weergave van het oppervlak van de aarde zonder winden, stromen en de rotatie van de aarde. De geoïde lijkt qua vorm op een aardappel.
Andere factoren die invloed hebben op de oppervlaktetopografie zijn de momentele getijdenhoogte van het zeeoppervlak, de beweging van de zee of oceanische dynamische topografie, en de plaatselijke reactie van de oceaan op de atmosferische drukverdeling over de oceaan.
Enkele van de belangrijkste altimetermissies zijn ESA’s ERS-2 en Envisat en CNES/EUMETSAT/NASA’s Jason-serie en Geosat Follow-on (GFO). Herhaalde altimetermetingen van het zeeniveau zorgen voor een nauwkeurigheid van ongeveer 1-2 cm. Een anomale hoeveelheid warmte veroorzaakt een anomale hoogte van het zeeoppervlak. De positieve afwijkingen zijn in de getoonde gegevens rood weergegeven (zie navigatiebalk rechts). De negatieve afwijkingen zijn in het blauw te zien. Die geven aan dat het zeeniveau lager dan normaal is.
Satelliet | Afkomstig van | Hoogte | Terugkeertijd | ERS-1 (1991) | ESA | 800 km | 35 dagen | ERS-2 (1995) | | | | Envisat (2002) RA-2 | | | | TOPEX/POSEIDON (1992) | Frankrijk/VS | 1330 km | 10 dagen | JASON-1 (2001) | | | | GFO(1998) | VS | 880 km | 17 dagen |
|
LEOWorks-oefening
Maak een animatie met de reeks gegevens die door de altimetriesensor zijn verzameld.
Er zijn drie gegevensreeksen, een uit 1997-1998, een uit 2005-2006 en een uit 2007-2008. Maak met de drie sets drie animaties en bestudeer ze. Beschrijf wat er in elke periode gebeurt en maak vergelijkingen.
Open in het LEOWorks beeldverwerkingsprogramma Extra/Beeldanimatie; dan verschijnt het venster Selecteer bestanden voor animatie. Kies de juiste animatiesnelheid. Je kunt het nummer van de afbeelding zien door de Actieve Schuifbalk te activeren.
1. Kun je uitleggen welk El Niño-effect te zien is wat het gemiddelde zeeniveau betreft?
2. Wat zijn de oorzaken?
3. Kun je zeggen welke van de drie beeldseries overeenkomt met een El Niño-jaar?
4. Kun je met de nieuwste informatie de huidige situatie beoordelen?
|