| | Stromingen in de Noord-Atlantische Oceaan | | De Noord-Atlantische oceaanwervel
De Golfstroom maakt deel uit van een rechtsom draaiend systeem in het Noord-Atlantische bekken, de Noord-Atlantische oceaanwervel. De wateren die de Golfstroom voeden vinden hun oorsprong voor de westkust van Noord-Afrika. Onder invloed van de passaatwinden ontstaat een driftstroom naar de Caribische Zee, de Noord-Equatoriale Stroom. Bij de Caribische eilanden en de Straat van Yucatan gekomen, vernauwt de stroom zich en neemt in sterkte toe doordat hij hier wordt samengedrukt.
Het water van de Golfstroom dat door de Golf van Mexico stroomt is op satellietbeelden te zien als een warme, krachtige oceaanstroom die zijn weg vervolgt door de Straat van Florida. Hij wint nog meer aan sterkte wanneer hij samen met de Antillenstroom een krachtige onderwaterstroom vormt, evenwijdig aan de oostkust van de Verenigde Staten, om uiteindelijk in de open Atlantische Oceaan verder te gaan in noordoostelijke richting.
In dit diepere oceaanwater vormt de Golfstroom omvangrijke meanders met diverse vertakkingen, waarvan de Noord-Atlantische Stroom de grootste is.
| | | Thermohaliene circulatie in het Noord-Atlantische bekken | Circulatie van oceaanstromingen
Oceaanstromingen worden veroorzaakt door een combinatie van de rotatie van de aarde, wind en verschillen in temperatuur en zoutgehalte ('thermohaliene gradiënten'). Terwijl de Golfstroom vooral windgedreven is, ontstaat de Noord-Atlantische Stroom uit thermohaliene verschillen.
Windgedreven stromingen zijn het gevolg van de wrijving tussen het wateroppervlak en de atmosfeer erboven. De wind boven het oppervlak trekt het water mee tot een sterke stroming die in snelheid afneemt naarmate het water zich op grotere diepte bevindt.
De combinatie van de westwaartse passaatwinden en de oostwaartse westenwinden zorgen ervoor dat het water in het Noord-Atlantische bekken rechtsom circuleert. Sommige aftakkingen van de Golfstroom volgen echter een andere weg. Die gaan verder in noordelijke richting. Op weg naar het noorden verdampt het warme water, waardoor het zoutgehalte groter wordt en de gemiddelde temperatuur daalt. Het gevolg is dat de dichtheid van het zeewater geleidelijk toeneemt en het water op hogere breedte begint af te dalen.
De koude noordelijke stromingen monden uit in een ronddraaiend stroomstelsel dat de Noord-Atlantische subpolaire oceaanwervel wordt genoemd. Daarvan is de Labradorstroom de zuidwaartse component. Deze koude stroming stuit op de Golfstroom bij de Newfoundlandbank, ten zuidoosten van Newfoundland, waarna zij evenwijdig aan de Golfstroom in tegenovergestelde richting verdergaat. Verderop vervolgt deze koude stroom met grote dichtheid zijn weg naar het zuiden, en duikt onder het warme oppervlaktewater van de Golfstroom door.
Deze voortdurende verplaatsing van water in het Noord-Atlantische bekken maakt deel uit van de wereldwijde thermohaliene circulatie, ook wel bekend als De Grote Transportband. Een dynamische stroom
Ook oceanen kennen seizoenen. Die zijn het gevolg van veranderingen in de atmosferische omstandigheden, zoals wind en temperatuur. Omdat het zeeoppervlak direct in contact staat met de atmosfeer, volgt de temperatuur ervan de atmosferische seizoenspatronen. Water heeft echter een bijzonder grote warmtecapaciteit, wat betekent dat de temperatuur ervan maar langzaam verandert. Bij een watermassa zo groot als die van een oceaan gaat dat extra traag. Als we niet alleen het oppervlak in beschouwing nemen maar de hele waterkolom, lopen de seizoenen van oceanen twee maanden achter bij die van de atmosfeer.
De waterkolom zet uit wanneer het warm is en krimpt bij koud weer, afhankelijk van de seizoenen. Het uitzetten en krimpen van het water door temperatuurverandering zorgt ervoor dat het zeeoppervlak in hoogte fluctueert. Er kan tien tot vijftien centimeter verschil zijn tussen het voorjaar, na het warmteverlies in de winter, en de herfst, na de opwarming tijdens de zomer.
De stroming varieert niet alleen in hoogte maar ook in de ruimte. De positie van de Golfstroom bij het verlaten van de kust voorbij Kaap Hatteras vertoont het hele jaar door lichte veranderingen. De Golfstroom ligt rond 37 graden noorderbreedte. In het najaar schuift hij op naar het noorden en in de lente iets naar het zuiden.
Met de juiste tijdreeksgegevens is het mogelijk om andere variabele kenmerken van de Golfstroom waar te nemen en te analyseren, zoals veranderingen in watertransport, structuur en meanders.
|