Het bevoorradingsschip van ESA
Je zou het Internationaal Ruimtestation (ISS) kunnen zien als een eiland midden in een lege zee. Als er geen regelmatige bevoorrading vanaf de Aarde was, zouden de bemanningsleden aan boord veel lijken op Robinson Crusoe: ver van huis en zonder kans op terugkeer.
Het is voor astronauten nog niet mogelijk om in de ruimte voedsel te verbouwen. Ze zijn dus aangewezen op de bevoorrading die elke paar maanden plaatsvindt.
Tot voor kort werd al het voedsel en water en alle lucht en reserveonderdelen die de bemanningen nodig hadden bezorgd door het Amerikaanse ruimteveer en Russische onbemande Progress-ruimteschepen. Dat veranderde in 2008 toen een nieuw bevoorradingsschip – ESA’s Automated Transfer Vehicle (ATV) – zijn eerste vlucht maakte. De ATV was genoemd naar Jules Verne, een beroemde Franse sciencefictionschrijver en koppelde op 3 april met het ISS. Toen zijn missie was volbracht werd hij de atmosfeer in gestuurd waar hij op 29 september opbrandde. Elke ATV wordt gelanceerd op de Europese Ariane 5-raket. De vlucht naar het ISS duurt meestal vijf dagen.
De ATV weegt twintigduizend kilo, waarvan achtduizend aan bevoorrading, brandstof, experimenten en cadeaus voor de bemanning. Tijdens de zes maanden koppeling aan het ISS kunnen de motoren ontbranden om het station in een hogere baan te brengen. Zo blijft het ISS op een veilige hoogte van ongeveer 320 kilometer, ruim boven de atmosfeer van de aarde. Nadat de ATV zijn werk heeft gedaan, doet hij nog dienst als vuilniswagen. Hij wordt dan volgestopt met 6,3 ton afval en terug in de dampkring gebracht, waar hij opbrandt.
Laatst aangepast 05 april 2011